Goed gesprek

Afbeeldingsresultaat voor nieuwe planeet ontdektDe dood is een van de grote thema’s van haar kleine denken. Met een trillend lipje zegt ze dat ze het zo erg vindt van ouwe oops, mijn opa, die ze nooit heeft meegemaakt. Zijn foto staat in de boekenkast en ze kijkt ernaar alsof ze een altaartje wil maken met kaarsjes en bloemen, net zoals ze heeft gedaan bij het Mariabeeldje dat op de vensterbank staat. Haar associatie tussen dat beeldje en God, want natuurlijk is dat een mevrouw, heeft ze nog maar pas gelegd. Ik moet lachen om zoveel devotie, zoals oops er waarschijnlijk om had moeten lachen. Ik geef haar een dikke knuffel en ze laat nog eens zien hoe goed ze kan kroelen. Een van haar grote kwaliteiten.

Ik leg uit dat doodgaan er nu eenmaal bij hoort. Maar dat de meeste mensen gelukkig pas doodgaan als ze heel oud zijn en heel veel dingen hebben gedaan. Dat ouwe oops wel bijna honderd was en dat dat wel vijfentwintig keer zo lang is als zij leeft. Dat ze, als ze zo oud is als ik, nog niet eens op de helft is. Er begint iets te dagen over hoe lang lang lang is.

Haar broer zit aan tafel te kleuren en mengt zich in het gesprek met de opmerking dat in een oorlog mensen eerder dood gaan. En dat dat heel erg is. Zonet waren we nog bezig met de grapjes van Bassie en Adriaan. Het kan snel gaan.

Komt hier ook oorlog?

Ze kijken me allebei vol verwachting aan. Mama zorgt overal voor, dus ze kan vast ook iets doen tegen oorlog. Ze weten niet precies wat het woord betekent, maar ze weten met hun vier en zes jaar genoeg om er een beetje bang van te worden. Ze weten van de oom van een vriendje die in Turkije in het leger zit. Ze kennen het herdenkingsmonument in het dorp en dat we daar ieder jaar een keer denken aan de oorlog. Ze waren op de hoogte van het feit dat er 39 mensen werden opgevangen in een oude school aan het eind van de straat en dat die mensen hier waren omdat er in hun eigen land oorlog is. Ze hebben meer meegekregen dan we dachten van de paniek in Parijs bij de laatste aanslagen.

Mensen met geweren.

Mama kan er vast voor zorgen dat dat hier niet gebeurt. Een ding weten ze zeker, ze willen geen oorlog. Ik neem ze mee naar de bank. Dit soort gesprekken doen we niet staand in de deuropening naar de keuken. Het huilen staat hen nader dan het lachen. Op de bank gaan ze tegenover me zitten , van groot naar klein, perfect op elkaar ingespeeld. Ik hoop dat dat zo blijft.

Ik begin heel serieus, op een toon die, naar ik hoop, het midden houdt ergens tussen Perkamentus en Mees Kees. Ik vertel ze dat ze niet bang hoeven te zijn. Dat oorlog stom is en kan komen doordat mensen iets willen afpakken, of de baas willen zijn over mensen die misschien helemaal geen baas willen, of een hekel hebben aan mensen die net een beetje anders zijn. Dat uiteindelijk mensen vaak bang zijn voor elkaar. Dat het gelukkig zo is dat de mensen die geen oorlog willen, de mensen die gewoon samen willen wonen met andere mensen, ook al zijn die mensen niet precies hetzelfde, de mensen die niet de baas willen spelen over anderen, de mensen die weten dat ze niet bang hoeven zijn voor andere mensen, met meer zijn. En dat wij er voor moeten zorgen dat wij bij die mensen horen.

Of de koning ook bij die mensen hoort. Ik denk aan ons glimlachende staatshoofd en zeg dat ik geloof van wel. En de burgemeester? Die ken ik persoonlijk en van hem weet ik het zeker.

Een zekere opluchting verschijnt op twee gezichtjes en het gesprek draait zich weer een hele andere kant op. Of de maan echt heel ver weg is? En voor ik het weet zitten we te praten over de sterren en de planeten en dat er misschien wel toch nog een planeet is.

Misschien wonen daar ook wel mensen. Ja, dat zou leuk zijn!