Oma

IMG_2826.JPGIk zal kijken of ik hem met wat meer licht nog wat beter kan krijgen, maar het is de verlovingsfoto van mijn opa en oma. Twee blije mensen, al zie je hier dat hij iets vrolijker lacht en dat zij een beetje terughoudend is met haar blijdschap. De foto zit in hetzelfde fotolijstje waarin een foto zit van de dag dat lief M. mij vroeg of ik met hem wilde trouwen. Ik moet eens een nieuw lijstje kopen, ik zie een barst in het ruitje.

Ik wil op dit blog gaan schrijven over de geschiedenis van mijn familie. Niet dat de huidige leden niet interessant of leuk zijn, maar ik laat het graag aan henzelf om dat met u te delen. Daarbij is de directe familie ook weer niet zo groot en vind ik het mooi om te schrijven over degenen er niet meer zijn, maar met wie ik wel verbonden ben. Ik vraag me vaak af of in mijn DNA nog wat verweven zit van de trekken en eigenschappen van de boeren, de dames, de grutters, de polderbestuurders, de moeders en al die anderen die ik in mijn stamboom tegen zou kunnen komen.

Een familiegeschiedenis begint ergens en ik moet eerlijk bekennen dat ik nog niet eens ben begonnen met zoeken naar waar en bij wie die van mij begint. Het zou natuurlijk romantisch zijn als ik kan schrijven over een ver verleden met intriges en meeslepende daden, maar ik denk dat het een schrijven wordt over gewone boeren, burgers en buitenlui die hun best deden en hun leven leefden. Wat daarom niet minder interessant is. Juist niet, zou ik zeggen. Maar ik laat het u weten als ik een verre voorouder heb gevonden die ook in de officiële geschiedenisboeken voorkomt.

Omdat ik het schrijven over mijn familiegeschiedenis ergens moet beginnen, maar ook omdat die momenten denk ik voor mij het begin zijn geweest van dat gevoel van familieverbintenis waar ik het hier boven over had, begin ik in 2007 met het overlijden van mijn oma.

Oma gaat dood als het al donker is. Mijn moeder belt me en als ik de boodschap daarna probeer over te brengen aan lief M., kom ik niet helemaal goed over. Hij spreekt de hoop uit dat het snel weer beter gaat met haar.

Ik moet ondanks alles denken aan die ene scene van Monty Python waarin de overduidelijke verliezer van een gevecht tussen twee ridders toch nog denkt dat hij het kan winnen van zijn opponent. Ook na verlies van verschillende ledematen. Hoe mooi zou het zijn als juist mijn oma die, zoals wij zeggen, zover van het padje af is dat ze niet eens meer weet dat ze er op heeft gelopen, fragiel en klein en zwak en niet eens meer bekend met de inhoud van haar eigen geest, de dood weet te verslaan.

“It’s just a flesh wound.”

Ik moet een beetje lachen.

De flat waar ik op dat moment woon ligt op de route die mijn ouders nemen naar het verzorgingstehuis en ze bieden aan mij op te halen. Ik laat de scriptie die ik aan het schrijven ben even voor wat hij is en stap in de auto naar waar mijn oma de laatste jaren vertoefde in haar steeds kleiner wordende wereldje dat bestond uit een strak dagritme, georganiseerde activiteiten, uitjes. En onze bezoekjes. Vaak ging ik op zondag even op de koffie. Of ik sprak af met mijn zussen en mijn moeder.

We lieten de humor die gebonden was en is aan de identiteit van ons gezin, helemaal op die bezoekjes los. Bizar, hard, snel en binnen onze geheel eigen context gebruikten we grappen om de dementie van oma een plek te geven, het lachen als uitlaatklep voor de melancholie en het verloren gevoel dat dementie je nu eenmaal geeft als het iemand die je kent betreft. ‘Zo dement als een deur’, was onze gevleugelde uitdrukking, om dan te vervolgen met anekdotes en verhalen van de afdeling. We maakten bijzondere dingen mee. Nu, jaren later, doet het verhaal rondom zus M. die van oma de plastic planten moest water geven het nog steeds goed. “Ze drinken toch zo.”

We worden verwelkomd door een jonge medewerkster van het verzorgingstehuis die ons heel professioneel, empathisch en bedachtzaam aanspreekt. Zij is niet veel ouder dan ikzelf op dat moment ben. Zij heeft er haar werk van gemaakt om mensen te verzorgen die zichzelf verloren hebben in een duisternis die alleen maar donkerder wordt en begeleidt hun geliefden rondom hun dood. Ik heb bewondering voor haar. Terwijl we door de gangen van het verzorgingstehuis lopen voel ik me niet verdrietig om de dood van oma, die er al heel lang niet meer echt was. Toch overvalt me een zwaar gevoel en springen de tranen in mijn ogen als ik haar zie liggen. Klein, breekbaar en heel erg dood. Mijn moeder regelt dat ze haar een mooie jurk aantrekken. Dat soort dingen vond ze vroeger erg belangrijk en ik ben blij dat ze er ‘een beetje knappies’ bij komt te liggen in haar kist. Nog zo’n familieuitdrukking die we direct toepassen op de situatie.

In de dagen die volgen ben ik samen met zus M. vliegende keep waar het de bezigheden rondom de begrafenis betreft. We vinden dat, als het met onze respectievelijke studies niet mocht lukken, er zomaar een carrière in de evenementenorganisatie voor ons was weggelegd. Weer die bizarre familiehumor, die we maar niet al te veel met opa delen. Al verbergen we het ook weer niet helemaal voor hem, want hij hoort bij ons gezin en snapt beter dan hij laat merken hoe we in elkaar zitten.

We regelen veel koffie en thee, praten met onze ouders over de begrafenisdienst die wat ons betreft niet te zwaar moet zijn, spreken onze hoop uit over een beetje lekker weer op het kerkhof, regelen nog meer koffie en thee, proberen jongste zus J. uit Spanje naar Nederland te krijgen, gaan langs bij de begrafenisondernemer, praten met onze opa die verdrietig is en het erg moeilijk heeft, praten nog een keer met de voorganger die de dienst zal leiden en zijn blij dat hij troost en hoop voorop zal laten staan en zetten nog maar een keer koffie en thee.

En dan vindt de begrafenis plaats en is het een mooie en fijne bijeenkomst met lang vergeten familieleden en oude vrienden die bijeenkomen in het ongezellige zaaltje van het kerkgebouw in het dorp. Oma wordt plechtig ter aarde besteld op de plaatselijke begraafplaats. We sluiten af.

In de jaren die volgen komen familieleden die we jaren niet hebben gezien ineens weer vaak over de vloer. En wij maar denken dat we zo’n kleine familie hadden. Mijn moeder legt uit wie iedereen is en hoe ze in het familieplaatje passen en we pakken steeds vaker de oude foto’s erbij van voorouders. Als grap krijg ik voor een verjaardag twee foto’s ingelijst van twee heel somber kijkende mensen in negentiendeeeuwse kledij. Overgrootvader en overgrootmoeder Heijnis die nu op een plank liggen, maar zeker opnieuw een plek krijgen als we al onze verbouwingen hebben gedaan, om ze ’s morgens weer een goede dag te wensen.

Ik kijk weer naar de foto bij dit stukje en zie twee jonge mensen voor wie de hele wereld open lag. Mijn oma Greet Heijnis en mijn opa Piet Verhoeff, die wij als kleindochters liefkozend ‘oops’ noemden, zouden allebei lang leven. Ze zouden trouwen en hun hele leven in hetzelfde dorp blijven wonen. Zij zouden de ouders worden van mijn moeder en van mijn tante Margreet, die het syndroom van down had en die al was overleden lang voor ik geboren was.

Over hen wil ik schrijven.